14 december 2008

De Hoogte van God

Een paar uur later zou ik kennismaken met de – voornamelijk jonge – mensen die werken op het hoofdkantoor van de Belgisch Technische Coöperatie (BTC) in Jeruzalem. Even uitgedost als bij de grenscontrole – men zegt immers toch dat de eerste indruk de belangrijkste is – en met een doos Belgische chocolade in de hand, stelde Luc Laloo, de Permanent Vertegenwoordiger (al wordt hij niet graag zo genoemd), mij voor aan het voor de rest overigens volledig Palestijnse team. Drie niet onaardige dames (Maram, Joline en Suzy) en twee heren (Marwan en de chauffeur Naïm). Veel tijd voor koetjes en kalfjes was er echter niet. Na een bondige veiligheidsbriefing werd de tocht naar Ramallah – Arabisch voor de Hoogte van God – aangevat.


Pas nu begon het besef tot me door te dringen dat ik feitelijk sinds de vorige nacht in bezet gebied was. De bezetting van Oost-Jeruzalem door Israël, net zoals de bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, wordt internationaalrechtelijk immers niet erkend. Voor het volkenrecht wordt Israël daarom dan ook beschouwd als een bezettingsmacht, een juridisch etiket waaraan bepaalde duidelijk omschreven verplichtingen vasthangen (Conventie van Genève). De Israëli’s zien de zaken – zoals dat meestal wel het geval is in zulke situaties – natuurlijk even iets anders.




Onderweg naar Ramallah werd het conflict tussen Israël en de Palestijnen plots wel zeer concreet. Na een eerste flying checkpoint – een soort politiepost die om het even welke wagen kan tegenhouden en controleren – gepasseerd te zijn, verlieten we de hoofdweg en sloegen een schijnbaar klein zijweggetje in. Dit weggetje leidde naar het Qalandiya checkpoint, een groot checkpoint dat de beweging van mensen en goederen van en naar Ramallah controleert. Naarmate we verder doordrongen in bezet gebied, veranderde de aanschijn van het landschap. Hier werden de wegen niet langer goed onderhouden. Overal lag er vuilnis en rommel. De wagens reden hier bovendien zo ongeveer waar het hun beliefde. Van achteruitkijkspiegels had men nog nooit gehoord. Het geheel liet een chaotische, misschien zelfs ietwat grimmige indruk na.


Uit het niets doemde plots dé muur op. De beklijvende apotheose van het toneelstuk dat we zonet doorkuist hadden. Dé muur: een betonnen gedrocht dat ver boven de wagens, huizen en mensen uittorende. Misschien wel tien meter hoog? Drie keer zo hoog als de Berlijnse muur werd me verteld. In ieder geval hoog genoeg om je te intimideren en je klein te doen voelen. Zo moet David zich dus gevoeld hebben toen hij tegenover Goliath stond. Op dit stuk van de muur – die ondertussen al meer dan 400 kilometer lang is en iedere dag nog langer wordt – had men prikkeldraad geplaatst. Niet gewoon een stukje prikkeldraad, maar prikkeldraad zoals je die enkel op de muren van de beste gevangenissen kan vinden (in dit geval is de vergelijking met een gevangenis zeker niet overdreven of vergezocht). Prikkeldraad bevestigd op een soort van horizontale structuur – het leek een beetje op een droogrek – vlak onder de top van de muur. Zodat je er zeker niet over zou kunnen kruipen, als je het al in je hoofd zou halen om een poging te wagen. Of de draad effectief geëlektrificeerd is, daar ben ik nog altijd niet uit. Sommigen zeggen van wel. Eigenlijk doet het er zelfs niet eens toe. Het psychologische effect speelde ongetwijfeld ook een rol. Misschien was dat wel de bedoeling?



Na een aantal kilometers de her en der met graffiti versierde afscheidingsmuur gevolgd te hebben, naderen we Qalandiya. Er hangt duidelijk een bepaalde spanning in de lucht. Het wordt stiller in de wagen. Heeft iedereen zijn paspoort bij? Uit het niets doemt een constructie op die je misschien nog het best kan vergelijken met een ‘payage’ op de Franse autosnelwegen: verschillende tolhuisjes waar de voertuigen vertragen en men de documenten van de passanten controleert. Met het verschil dat je hier gecontroleerd wordt door twee tot de tanden gewapende Israëlische soldaten en er in het wegdek weerhaken zijn aangebracht die de banden van je wagen in stukken zullen rijten, moest je het checkpoint met plankgas proberen te passeren. Je komt er hier ook niet van af door simpelweg je magnetische tolkaartje af te geven en het bedrag te vereffenen. De identiteitscontrole is grondig, zeker als je Palestijn bent. Een internationaal paspoort en een Europese ogende kop kunnen wonderen doen. De juiste papieren hebben is zeker voor de Palestijnen niet evident; het complexe systeem van vergunningen verre van doorzichtig. Hier betaal je ook tol, maar dan wel van een heel andere orde van grootte… Het binnenrijden van de Westbank – zo vertelde men mij toch – vormt op zich haast nooit een probleem, het terugkomen is ooit iets anders. Een consulaire nummerplaat op de wagen hebben, zal daar allicht ook niet vreemd aan zijn, dacht ik zo in mijn eigen. We konden inderdaad vlot en zonder oponthoud Qalandiya passeren. De Hoogte van God dook voor me op. En die God, of Allah, kunnen ze hier goed gebruiken. Al is hij niet altijd even barmhartig en niet altijd even rechtvaardig voor iedereen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten